Wanneer leidt een gebrek in een zaak tot aansprakelijkheid bij schade?
Het uitgangspunt in ons aansprakelijkheidsrecht is dat een ieder zijn eigen schade draagt. Dit is alleen anders als deze schade is toegebracht door een derde en deze derde daarvoor verantwoordelijk gehouden kan worden. Een voor de hand liggende grondslag hiervoor is de onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). Maar de bewijslast en daarmee het bewijsrisico rust in beginsel op de benadeelde. Dit kan tot gevolg hebben dat de benadeelde alsnog met zijn schade blijft zitten. Eenvoudigweg omdat hij het bewijs van de gestelde feiten voor een onrechtmatige daad niet rond krijgt. Om hieraan deels tegemoet te komen, biedt de wet voor sommige situaties uitkomst. De wet kent voor een aantal situaties een zogeheten ‘risico-aansprakelijkheid’.
Kort gesteld houdt die ‘risico-aansprakelijkheid’ in dat schuld of verwijtbaarheid bij het veroorzaken van de schade niet relevant zijn. Bij het vestigen van een risico-aansprakelijkheid kan iemand voor de veroorzaakte schade verantwoordelijk gehouden worden omdat hij een bepaalde hoedanigheid bezit. Bijvoorbeeld die van ouder (artikel 6:169 BW) of bezitter van een huisdier (artikel 6:179 BW). Ook voor de bezitter van een roerende zaak geldt op grond van artikel 6:173 BW een risico-aansprakelijkheid. Het is uiteraard niet zo dat je iedere vorm van schade die wordt toegebracht door of met een roerende zaak op het bord van de bezitter daarvan kunt schuiven. Daarvoor is namelijk ten minste wel nog vereist dat de roerende zaak gebrekkig is én dat dit gebrek een bijzonder gevaar in het leven heeft geroepen én dat dit gevaar zich ook heeft verwezenlijkt. In de praktijk leveren deze vereisten de nodige discussie op tussen enerzijds de schadelijdende partij en anderzijds de (verzekeraar van de) bezitter van de roerende zaak. Eerder dit jaar deed het Hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2023:1211) uitspraak in een zaak waarin deze discussiepunten beslecht moesten worden. De casus was als volgt.
Bijzondere auto
X is eigenaar van een bijzondere auto uit 2001, te weten een Tiger Six Sports Cosworth, waarbij X het motorvermogen heeft laten verhogen en de auto heeft laten tunen. Deze auto heeft X te koop staan. Y toont interesse in het kopen van deze auto. In augustus 2017 maken X en Y samen een proefrit in de auto. Tijdens de rit, Y zit op dat moment achter het stuur, is brand ontstaan. De vlammen sloegen daarbij in de cabine van de auto. Y heeft daardoor zware brandwonden aan zijn onderbenen opgelopen en hij heeft een maand in het brandwondencentrum gelegen. Y wil dat X zijn schade vergoedt en hij legt de zaak voor aan de rechter. Zowel in eerste aanleg bij de rechtbank als in hoger beroep bij het hof krijgt Y gelijk. In beide instanties wordt geoordeeld dat X jegens Y aansprakelijk is op grond van artikel 6:173 BW, de risico-aansprakelijkheid voor roerende zaken. In het arrest van het hof wordt helder en goed gemotiveerd uiteengezet waarom X aansprakelijk is. Het hof schetst eerst het kader wanneer van een gebrekkige roerende zaak zoals een auto gesproken kan worden. Volgens het hof is de auto gebrekkig als hij niet aan de eisen ten aanzien van veiligheid en gebruik voldoet die men daaraan redelijkerwijs mag stellen. Om dit vast te (kunnen) stellen moet gekeken worden naar alle specifieke omstandigheden van het geval. Omstandigheden die hierbij een rol kunnen spelen zijn: wat de aard en de functie is van de zaak, hoe groot de kans is op verwezenlijking van een aan de zaak verbonden gevaar en of het mogelijk en of bezwaarlijk was om veiligheidsmaatregelen te treffen om de schade te voorkomen. Y verwijst voor zijn claim dat de auto gebrekkig was naar een tweetal expertiserapporten. Hoewel geen van de experts zelf onderzoek heeft gedaan aan de (restanten van de) auto, komt het hof toch tot de conclusie dat sprake is geweest van een benzinebrand. Dit rechtvaardigt volgens het hof de conclusie dat de auto een gebrek vertoonde aan het brandstofsysteem, ook al is niet geheel duidelijk welk gebrek exact aan de auto tot de brand heeft geleid.
Brand veroorzaakt door rijgedrag of door gebrek aan auto?
X verweert zich tegen de aantijging dat de auto gebrekkig was door te wijzen op het gedrag van Y direct voorafgaand aan de brand. Volgens X is de brand veroorzaakt door het rijgedrag van Y. X verwijt Y dat hij hard optrok met de auto en het gaspedaal te diep intrapte. Hierdoor is een grote hoeveelheid brandstof geïnjecteerd in de motor. Omdat Y de koppeling intrapte en zijn voet vervolgens van het gaspedaal haalde, kwam er een te ‘rijk’ mengel (te weinig zuurstof en te veel brandstof) in de motor. De motor verzoop toen en sloeg af. Toen Y de motor weer probeerde te starten, ontstond er een ‘backfire’ (het ontploffen met een luide knal van het te rijke mengsel). Door deze ontploffing met de daarbij gepaard gaande steekvlam beschadigde het gasklephuis, waardoor de brandstofslang vrijkwam en de benzine de motor inspoot waarmee de auto vlam vatte. Het hof passeert dit verweer door te overwegen dat het brandstofsysteem van de auto klaarblijkelijk te kwetsbaar was. Een backfire mag volgens het hof niet tot gevolg hebben dat de brandstofleiding van de auto wordt aangetast. Nu dit toch is gebeurd, is dit te wijten aan de constructie van de motor die daardoor een gebrek vertoonde, aldus het hof.
X verweert zich ook door te benadrukken dat de auto recent APK-gekeurd was en door de RDW was toegelaten op de openbare weg nadat de motor was omgebouwd en de auto was getuned. Het hof stelt voorop dat het enkele feit dat een zaak voldoet aan de geldende veiligheidsvoorschriften nog niet aan aansprakelijkheid op grond van artikel 6:173 BW in de weg staat. Volgens het hof mag men redelijkerwijs verwachten dat het rijden met een auto op de openbare weg niet leidt tot een benzinebrand. Nu dat toch is gebeurd, herhaalt het hof het oordeel dat dus sprake is van een gebrekkige auto. Hiermee komt het hof vrij eenvoudig tot de vaststelling dat het risico op een benzinebrand een bijzonder gevaar oplevert voor personen of zaken en dat dit risico, gelet op het letsel van Y, zich ook heeft verwezenlijkt. Volgens het hof is het algemeen bekend dat een kwetsbaar brandstofsysteem in een auto tot brand kan leiden. Dit geldt zeker voor iemand zoals X, een autoliefhebber van getunede sportmodellen.
Het hof komt daarmee tot de slotsom dat X jegens Y op grond van artikel 6:173 BW aansprakelijk is voor diens schade.
Bij vermoeden van schade door een roerende zaak, dan is snel onderzoek aangeraden
Aanbevelingen voor de praktijk
Als er een vermoeden bestaat dat een schadegeval is veroorzaakt door of met een roerende zaak, dan is het voor de schadelijdende partij aan te raden om zo spoedig mogelijk zelf onderzoek te laten verrichten naar of aan deze roerende zaak. Het kan daarbij helpen om de zaak of de restanten ervan veilig te stellen zodat deze beschikbaar blijven voor nader onderzoek. Als dit onderzoek niet uitgevoerd kan worden, dan is het van belang dat zo goed als mogelijk onderbouwd wordt dat de schade zich kon voordoen doordat de roerende zaak een gebrek vertoonde, ook al is niet meer te achterhalen welk gebrek dit exact is. Het helpt daarbij als vastgesteld wordt dat een van buiten komende oorzaak kan worden uitgesloten. Ook bij deze vaststelling is een technische en/of tactische onderbouwing door deskundigen van belang om de rechter in staat te stellen een oordeel te geven over de gebrekkigheid. Een essentiële eerste en meest belangrijke stap naar een succesvol beroep op artikel 6:173 BW begint immers bij de vaststelling dát de zaak gebrekkig was. Nadat deze eerste horde genomen is, kun je aandacht besteden aan de overige vereisten van artikel 6:173 BW, namelijk dat door dit gebrek een bijzonder gevaar in het leven is geroepen en dat dit gevaar zich heeft verwezenlijkt. Het aantonen van deze vereisten is voor de schadelijdende partij doorgaans minder belastend. Met name als sprake is van brand, ligt het meer voor de hand dat zich een gevaarlijke situatie heeft voltrokken.
De tekst van artikel 6:173 lid 1 BW luidt:
‘De bezitter van een roerende zaak waarvan bekend is dat zij, zo zij niet voldoet aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden aan de zaak mag stellen, een bijzonder gevaar voor personen of zaken oplevert, is, wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, aansprakelijk, tenzij aansprakelijkheid op grond van de vorige afdeling zou hebben ontbroken indien hij dit gevaar op het tijdstip van ontstaan daarvan zou hebben gekend.’